De mooiste omweg loopt dwars door de stad

Geschreven door: Joep Vossebeld

We trekken graag door de slingerende straatjes en stegen. Er klinkt altijd wel ergens een trompet die ons roept, of een rammelende roffel die tegen de gevels galmt waardoor de straat veranderd in één grote klankkast. Plots blijven we even stil staan, omdat een zilveren belletje ons tot zwijgen maant en weeë wierook in onze neusgaten prikt. Daarna volgen we diezelfde neus weer, op zoek naar het lekkerste eten, het beste gezelschap, de langste nacht. We zoeken niet naar de meest efficiënte route tussen A en B, maar naar de mooiste omweg: Op stap gaan is hier, heel letterlijk, op pad gaan. En dan niet alleen van terras naar café, maar juist in die tochten die de seizoenen en jaren markeren: Vastelaovend, Servaasprocessie en Heiligdomsvaart, maar ook Reuzenstoet en Museumnacht. Zowel uitbundig als ingetogen: Het leven is een trektocht, de weg is belangrijker dan het doel.

Pelgrimstocht

Het sluit aan bij de middeleeuwse bron van de Heiligdomsvaart. Dit feest, dat eens in de zeven jaar wordt gevierd, staat tegenwoordig synoniem aan de historische stoet die door de stad trekt. Oorspronkelijk was het echter een pelgrimstocht, waarbij pelgrims vanuit heel Europa richting Maastricht trokken. Sint Servaas was de grote magneet voor al die reizigers: men kende grote krachten toe aan de overblijfselen van de eerste bisschop van Maastricht. Deze zogenaamde relikwieën waren persoonlijke voorwerpen van heiligen, in geval van Servaas onder andere een grote sleutel die toegang zou geven tot de Hemelpoort. Maar relikwieën konden ook lichaamsdelen zijn, zoals een tand, een arm of zelfs het gehele lichaam. Voor onze smaak misschien wat luguber, maar voor de middeleeuwse mens was het een manier om het abstracte geloof tastbaar te maken. Men geloofde dat het zien of aanraken van deze voorwerpen of botten een spiritueel contact tot stand bracht met deze heilige voorgangers. Eventuele zonden uit het verleden zouden vergeven worden, en de ziel daarmee gered van een verblijf in hel of vagevuur. 

 

Middeleeuws massatoerisme

In de periode van de Heiligdomsvaart was de aantrekkingskracht nog groter. Wie gedurende deze tien dagen de relikwieën van Servaas bezocht verdiende een door de Paus goedgekeurde aflaat, een soort kredietnota voor bij de hemelpoort. En omdat God de aarde en hemel in zes dagen creëerde en de zevende dag gebruikte voor rust en reflectie, werd de Heiligdomsvaart eens in de zeven jaar georganiseerd. Deze cyclus was tevens een slimme marketingzet; de pelgrimssteden Aachen, Kornelimünster en Maastricht besloten al in de 14de eeuw om hun Heiligdomsvaart qua agenda zo op elkaar af te stemmen dat pelgrims alledrie de plekken achterelkaar konden bezoeken. Het leidde tot middeleeuws massatoerisme waarbij eens in de zeven jaar pelgrims vanuit alle hoeken van het continent de regio bezochten. Het liet de stad uit haar voegen barsten; op het hoogtepunt kwamen er zo’n 10.000 pelgrims per dag op een bevolking van 15.000. In Aachen leidde de Heiligdomsvaart van 1440 overigens letterlijk tot barstende voegen: door de enorme toeloop aan pelgrims stortten enige huizen rondom de Domkerk in, dertien pelgrims gingen daarbij meteen naar de hemel.

Feest en reflectie

Om al die reizigers de gelegenheid te geven de relieken te zien, werden deze dagelijks getoond vanaf een galerij van de Servaaskerk aan het toegestroomde volk op het Vrijthof. De pelgrims bliezen daarna met duizenden tegelijk op hun pelgrimshoorns. Het moet een machtig schouwspel zijn geweest, dat qua volume en klank misschien niet zoveel verschilde van de huidige carnavalsdinsdag, als de Zaate Hermeniekes hun instrumenten krom blazen op hetzelfde plein. Feest en reflectie gingen overigens altijd al hand in hand. De losbandigheid van carnaval wordt gevolgd door sobere vastentijd, een processie was tevens het moment voor de jaarmarkt. Het komt nog duidelijk tot uiting in een woord als kermis, dat afstamt van kerkmis. De jaarlijkse Servaaskermis is daarmee als tegenhanger van de processie evenzeer onderdeel van een eeuwenoude traditie.

Voor een buitenstaander lijken vooral processie en Heiligdomsvaart te wijzen op een diepreligieuze stad, waar het Rijke Roomse leven nog springlevend is. Het is goed om te bedenken dat veel deelnemers en hoofdrolspelers zowel bij de ingetogen als uitbundige momenten de kar trekken: De historische kostuums hangen bij hen thuis in dezelfde kast als de carnavals ‘pekskes’; ze lopen met plechtig gezicht in de processie, terwijl er (bij wijze van spreken) nog schmink achter hun oren zit. Hun toewijding lijkt eerder vanuit betrokkenheid met de stad te komen dan uit religieuze overtuiging. Al in 1967 schrijft de organisatie achter de Heiligdomsvaart* dan ook dat een louter religieuze stoet “onwenselijk is”, omdat hier zowel bij deelnemers als bij publiek geen animo meer voor is. Helemaal schrappen wil men de stoet echter ook niet: “Het feest zou geen feest meer zijn.” Men kiest vanaf dan voor een historische stoet waarbij de relikwieën als kunstvoorwerpen worden meegedragen. “De geloofwaardigheid van de inhoud hoeft voor de toeschouwer geen rol te spelen, ze kunnen zuiver beoordeeld worden op hun kunstwaarde.”

* Stichting het Graf van Sint Servaas

De eerste Reuzenstoet

Binnen deze verschuiving van religie naar historie lijkt het niet toevallig dat een jaar later (1968) het Maastrichtse Reuzengilde wordt opgericht, in 1977 gevolgd door de eerste Reuzenstoet. Een nog relatief jonge traditie dus. Die overigens aansluit bij de eeuwenoude reuzentraditie in Vlaanderen, waarvan sommigen al meer dan vijfhonderd jaar teruggaan. In de reuzenstoet wordt de pop van een woest bebaarde krijger, genaamd Gigantius, door de stad getrokken. Hij wordt tijdens die tocht vergezeld door groepen in 16de eeuwse kostuums. Want het verhaal waarop de Maastrichtse stadsreus is gebaseerd is wel degelijk oud: een archiefstuk uit 1550 verhaalt over een reus die bij de stadspoort werd geplaatst ter gelegenheid van de intocht van Keizer Karel V in Maastricht. Deze pop, gekleed als Germaanse krijger, zou twee kleine poppen in een zak hebben zitten: De keizer zelf en de prinsbisschop van Luik, op dat moment de machthebbers in Maastricht. De reus zou zo symbool staan voor de onafhankelijkheid van de stad en haar burgers: met de heersers ‘in hun zak’, is de macht aan het volk.

Macht aan het volk

Macht aan het volk is ook wat deze huidige parades, processies en polonaises met elkaar gemeen hebben. Want was het ooit vooral de kerk (processie) en de staat (militaire parade) die door de stad trok om hun macht te tonen; tegenwoordig zijn het vooral uitingen van gemeenschapszin. Verenigingen en vriendengroepen, kinderkoren en vrijwilligersorganisaties werken maanden (en soms jaren) samen aan één doel: Een langgerekte voorstelling waarbij iedereen zich van zijn beste kant laat zien aan de rest van de stad en aan elkaar. Dat kan door zich voor de Heiligdomsvaart in nieuwe kostuums te steken of een nieuw lied in te studeren; door zo strak mogelijk in de maat te lopen tijdens de processie, of door op z’n hardst vals te blazen tijdens de ‘Vastelaovend’.

 

* Een vaardigheid waar onverwacht veel repetitie uren in zitten.

  • Carnaval Zaate heremenie

Wat deze tradities ook met elkaar delen is dat ze de stad gebruiken als podium. De historische gevels dragen bij aan het gevoel van traditie, dat je deelneemt aan iets dat je eigen levenstijd en individu overstijgt. Maar ook in meer praktische zin: de vaak smalle straten met hun hoge huizen versterken als een klankkast ieder geluid. Op ieder kruispunt ontstaan opstoppingen die ruimte geven aan toevallige ontmoetingen. En publiek staat vaak dicht op de deelnemers, je kijkt en wordt bekeken, de grens tussen toeschouwer en deelnemer is niet langer relevant. Het is daar dat het idee van samenleving ontstaat: Samenwerken aan een doel dat even concreet is als abstract: de stad waar je woont. En dat ieder jaar weer, al generaties lang.